Trekkervis, Canthidermis sufflamen
Trekkervis, Canthidermis sufflamen
De naam trekkervis ontlenen zij aan de grote vinstraal die (net als de trekker van een geweer) door middel van een palgewricht overeind kan worden gehouden. Hiermee kunnen zij zich bij gevaar in een rotsspleet vastklemmen. De borstvinnen zijn klein. Zij hebben sterke witte tanden waarmee zij een harde prooi, zoals een schelp of zee-egel, of koraal kunnen stukbijten. Hun kleine ogen zijn boven op de kop geplaatst, en kunnen onafhankelijk van elkaar bewegen. Zij hebben een stevige geschubde huid.
Het voedsel wordt vaak op zandbodems gezocht, waarbij zij met een uit de bek gespoten waterstraal het zand omwoelen. Sommige soorten bewaren hun eieren in groeven of kuilen in het zand, waar ze de eieren tot het uitkomen bewaken. Zij leven vaak solitair, en kunnen agressief zijn tegenover soortgenoten, maar ook tegenover duikers die te dicht bij komen, als zij hun broedsel verzorgen. Dit gedrag is vooral kenmerkend voor het mannetje Balistoides viridescens, de grootste soort der trekkervissen die wel 75 cm lang kan worden.
ES: Gallo Oceánico